Door: ‘Klaartje’Â
In februari zag ik voor het eerst de documentaire âIn het hoofd van mijn zusjeâ van Ingrid Kamerling, een kwetsbaar portret over haar zus Vivian die leed aan angsten en keuzestress en uiteindelijk op 24-jarige leeftijd een einde aan haar leven maakte. Na de documentaire volgde een nagesprek over de themaâs van de film: kwetsbaarheid, depressie en zelfdoding met als doel de taboe doorbreken en openheid creĂ«ren. Aangezien ik zelf veel herken in deze themaâs wil ik hier graag meer openheid in creĂ«ren, omdat ik steeds weer ervaar hoe belangrijk het is te kunnen delen.
TABOE
Helaas is het vaak nog lastig deze themaâs te bespreken en openheid te creĂ«ren. Te vaak nog volgt er onbegrip en oordeel. En ik denk niet eens dat dit altijd een kwestie is van onwil maar eerder een niet weten hoe ermee om te gaan. En dat begrijp ik wel. Want hoe moeilijk is het ook om te horen dat iemand waar je van houdt zich ellendig voelt. Of nog erger: als iemand waar je van houdt, uitspreekt niet meer te willen leven. Dat is iets wat je niet wilt horen, daar wil je het liefste van weg, het minder erg maken voor die ander. Zoân opmerking roept angst en verdriet op. Want stel je voor dat het echt gebeurt. Helaas herken ik de wanhoop en het niet meer willen leven maar al te goed. En hoezeer ik ook begrijp dat het voor anderen zwaar is om te horen, ik heb ook ervaren wat het met je doet als deze gedachten er niet mogen zijn.
ONBEGRIP
Als 22-jarige had ik voor het eerst moed verzameld deze gedachten te delen met mijn psycholoog van destijds. Met klotsende oksels en rode wangen van schaamte vertelde ik hem dat ik soms het gevoel had niet meer te willen leven. Hij keek me ongeĂŻnteresseerd aan, hangend in zijn stoel, met zijn benen op tafel en zei: âAls jij voor een trein wil springen, moet je dat vooral lekker doenâ. Geen begrip, geen luisterend oor, geen steun. Helaas kreeg ik bij een aantal andere therapeuten ook weinig begrip. Opmerkingen als: âDit mag je niet zeggen want dan doe je je ouders verdrietâ, âDat is helemaal niet wat je wilâ of âDit zeg je alleen maar om aandacht te vragen, je bent aan het manipulerenâ. Ik heb de meest bizarre opmerkingen voorbij horen komen.
âIk heb de meest bizarre opmerkingen voorbij horen komen.â
Maar ook bij bekenden stond ik vaak met mijn mond vol tanden. Opmerkingen als: âJe hebt zoveel mooie dingen om voor te leven, kijk eens om je heenâ. Of deze: âEr zijn mensen die knokken tegen een ernstige ziekte en niets liever willen dan leven. Je kunt het niet maken dit te zeggenâ. Of nog een mooie: âAch joh, zo erg kan het toch allemaal niet zijn. Richt je op de positieve dingen; de zon die schijnt, de bloemetjes die bloeien, de vogeltjes die fluitenâ. Maar de allermooiste blijft: âWeet je, iedereen heeft wel eens een slechte dag, ik had er gisteren nog zo eentje. Het komt wel goedâ.
NIET ECHT DOOD WILLEN
Rondlopen met zoân gedachte is heftig, pijnlijk en maakt eenzaam. Het is geen pretje te voelen dat je niet meer verder wil leven. En zoân gedachte is iets waar je je voor schaamt waardoor je er vaak al heel lang alleen mee rondloopt, voordat je het eindelijk uitspreekt. Die gedachte is er ook niet van het ene op het andere moment maar wordt vaak voorafgegaan door een periode van knokken, somberheid, angsten, eenzaamheid en nog veel meer. Ik wist juist vaak heel goed dat ik alles had om voor te leven. Dat ik een ârijkâ leven heb, dat heel veel mensen me niet zouden willen missen, dat er mensen zijn die het veel slechter hebben dan ik. En dat maakte het gevoel van falen en mislukking juist alleen maar groter. Want waarom wilde ik er dan toch niet meer zijn?
âRondlopen met zoân gedachte is heftig, pijnlijk en maakt eenzaam.â
Eigenlijk is het niet dat je echt dood wilt, je wil ZO niet verder. Tenminste dat was bij mij zo. Ik wilde niet echt dood. Ik wilde alleen maar dat de pijn ophield, ik wilde weg uit de strijd, weg van de somberheid en het gevoel dat beter worden onmogelijk leek. Ik wilde rust. Het doet pijn als ik terug denk aan de momenten dat ik bijvoorbeeld schreeuwend en smekend in de auto zat en alleen maar
kon roepen: âIk wil dood, ik wil niet meer, laat me alsjeblieft dood gaan!â Me afvragend wat er zou gebeuren als ik het stuur los zou laten. Vaak heb ik gedacht: âAls ik mezelf nu te pletter rijd tegen deze boom, dan zou ik dat niet eens erg vindenâ. En natuurlijk dacht ik op die momenten aan iedereen die ik hiermee enorm veel verdriet zou doen. Maar misschien heel egoĂŻstisch: ik voelde vooral mijn eigen pijn, de eenzaamheid, de somberheid. Overal waar ik ging, nam ik het met me mee en ondanks de steun van anderen was ik degene het moest zien te dragen, elke dag opnieuw.
WAT HELPT?
Begrip, oprechte interesse, erkenning en het erover mogen hebben is het allerbelangrijkste. Durf te (door) te vragen zonder oordeel, laat weten dat je er bent, dat je de ander ziet en hoort en verwacht vooral niet dat je het op moet lossen. Erken uiteraard ook je eigen angst die het oproept, want ook dat mag er zijn. Maar probeer te onthouden: praten helpt de gedachten aan zelfmoord te relativeren en een goede plek te geven. Het creëert ruimte.
âPraten helpt de gedachten aan zelfmoord te relativeren en een goede plek te geven.â
Ikzelf ben er nog niet en wordt nog wel eens overvallen door deze gedachten. Maar gelukkig heb ik lieve mensen om me heen met wie ik deze gedachten kan en mag delen. En dat zorgt ervoor dat ik iedere keer weer kracht vind door te gaan.
Wil je meer weten? Of weten hoe je dit in de praktijk kan toepassen? Volg de training ‘omgaan met suĂŻcidaliteit’. Â
Bron: SamenzonderstigmaÂ